Ik weet precies hoe het volgende week gaat, als mijn vriendinnen weer aan die rommelige keukentafel zitten. De een zal nog nét het fatsoen hebben eerst een glas wijn voor me neer te zetten voor ze, quasi langs haar neus weg, vraagt: ‘En, heb je ‘m nog gezien?’ En ‘m, dat is dus de man die nu net zijn broek dichtknoopt en me met verhit gezicht glunderend aankijkt. Hij heeft het hem weer geflikt. Mijn vriendinnen vinden deze man namelijk geen naam waard. Hun vage aanduiding is ruim voldoende voor deze – in hun ogen – ontrouwbare hond. Bad news. Slecht voor mijn Karma.
Op de vraag zal iedereen de oren spitsen. Vier paar ogen tasten mijn gezicht af, op zoek naar de gêne die ik in hun gezelschap niet verhullen kan. En ik zal vertellen, hoe kan ik anders tegenover deze Spaanse Inquisitie? Hoe we samen naar klant X reden, hoe de spanning zich in de auto opbouwde. Hoe hij zijn hand op mijn knie legde en me indringend aan keek. Zijn vaste reeks clichés: dat hij de hele dag aan me denkt. Dat mij zien hem tot waanzin drijft. Dat hij zich nog nooit zo bij een vrouw gevoeld heeft. Nu staat het schaamrood me op de kaken, maar ik viel. Als een blok. Opnieuw. Met deze stomende vrijpartij in een toilethokje (dames!) tot gevolg.
De andere vriendin zal de term ‘cliché’ een understatement vinden en ik zal haar vast vuil aankijken. Mevrouw met haar ideale baan en ideale prille liefde. Vriendin nummer 3 is ongetwijfeld geschokt, Vriendin nummer 4 zet haar meisje-ik-begrijp-je-stem op en Vriendin nummer 2 zal vast en zeker met een of ander verhaal op de proppen komen dat ons allemaal nog dieper schokt dan mijn zoveelste uitglijer met deze meneer. Die met die ring om zijn vinger. Die met die hele leuke vrouw, en die hele leuke kinderen.
Terwijl ik mijn verkreukelde kleren glad probeer te strijken neem ik een besluit. Dit was écht de laatste keer. Ik ga er niks over zeggen tegen de Vriendinnen, my lips are sealed. En één tiende van een seconde geloof ik het zelf.